Na één van onze workshops voor veehouders werd het PneumoNEE team begin mei gecontacteerd door een melkveebedrijf dat al sinds enkele jaren kampt met niet voorbijgaande hoest en ernstige longproblemen bij de kalveren in opfok. Sinds het in gebruik treden van een nieuwe stal zijn de luchtwegproblemen sterk verbeterd, toch blijven de dieren chronisch hoesten.

Onder het motto “One cough is enough” was dit het uitgelezen moment om snelscan longechografie (qTUS) in te zetten.

Resultaten eerste longecho:

 

Tijdens een eerste bezoek werden 95 kalveren onderzocht met snelscan longecho. Op het moment van dit eerste bezoek werden bij de jongste dieren, die nog individueel buiten gehuisvest werden, geen problemen waargenomen. Echter, zodra de dieren de stal binnengingen, veranderde de zaak:

Van de 90 gescande dieren, werd maar liefst bij 61% (55) dieren een pneumonie vastgesteld en was slechts 39% als echografisch gezond te beschouwen.

 

 

Een vrij ernstige situatie, en een “one size fits all” oplossing?… die bestaat helaas niet. Binnen het PneumoNEE project streven we naar een stap voor stap aanpak, waarbij we de maatregelen afstemmen op betrokken pathogenen.

Na het uitvoeren van enkele longspoelingen (ook wel nBAL genoemd) werd in elk bemonsterd dier een combinatie teruggevonden van de kiemen Mycoplasma bovis en Pasteurella multocida. Deze laatste bleek bovendien multiresistent te zijn aan alle geteste macroliden, tetracycline en spectimomycine. Na nanosequencing bij PathoSense werden geen relevante virussen aangetroffen.

 

Diagnose gesteld, wat nu?

Alle focus dient te liggen op het controleren van de primaire ziekteverwekker, Mycoplasma bovis. Het doel is om de infectie zo vroeg mogelijk op te sporen en gepast te behandelen. Dit omdat de gevolgen (en de kans op chronische infectie) groter zijn bij infectie op jonge leeftijd starten. De drie pijlers zijn (1) adequate behandeling tot genezing; (2) identificeren (en isoleren of opruimen) van chronische dragerdieren en (3) bioveiligheid aangepast aan het probleem

 

1. Adequate behandeling:

Eerder onderzoek binnen het project wees dan dat bij uitbraken van Mycoplasma bovis het mogelijk is deze snel onder controle te brengen door groepsbehandeling onder echobegeleiding, en dit met een lager antibioticumgebruik! Wat houdt dit concreet in? In dit geval werd ervoor gekozen om alle dieren 1x te injecteren met een langwerkend florfenicol preparaat, waarna enkel dieren met echografische pneumonie een 2de (of 3de) injectie kregen. Op het einde van de therapie werden de dieren echografisch gecontroleerd en werd behandeling enkel verdergezet bij dieren die op dat moment nog steeds letsels vertoonden. (resultaten worden verder weergegeven)

 

2. Bioveiligheid:

Gezien de aanwezigheid van Mycoplasma bovis dienen bioveiligheidsmaatregelen zich te richten op preventie van direct contact tussen verschillende groepen dieren. Er zijn enkele belangrijke pijlers om spreiding van Mycoplasma bovis tegen te gaan:

1.       Een zo lang mogelijke individuele huisvesting (8 weken is wettelijke maximum)

2.       Geen verse koemelk geven: enkel kunstmelk of gepasteuriseerde melk

3.       Biest altijd 1 op 1 geven en bij voorkeur pasteuriseren (60°/60min)

4.       Compartimenteren om groepen te verkleinen en gevolgen van infectie te verminderen

5.       Opvolgen met longecho, bij tekenen van ziekte meteen ingrijpen: vroege detectie verhoogt de kans op genezing immers sterk!

6.       Controle biestkwaliteit en opname door uw kalveren (serum): biesttekort is altijd een risico

7.       BVDv vrij zijn

8.       Koeien niet in groepsbox laten afkalven, afkalvende koeien niet in contact met kalveren

 

3. Isolatie/verwijderen van chronisch geïnfecteerde dieren:

Zelfs wanneer er een effectieve therapie (antibiotica) gevonden wordt, kan het nog steeds zijn dat bepaalde dieren niet volledig genezen. Dit doordat de pneumonie reeds in een chronisch stadium terecht is gekomen, en behandeling voor deze kalveren te laat komt. Aangezien deze dieren een blijvende bron van infectie, spreiding van ziekte en economische verliezen vormen, dienen ze van de anderen geïsoleerd te worden, of beter nog, van het bedrijf verwijderd. Deze beslissing kan op basis van echo al dan niet aangevuld met labotesten genomen worden.

Na een derde bezoek werd bij 8 dieren een chronische, niet responsieve pneumonie vastgesteld, waarna deze uit de groep geïsoleerd werden. Verder werden ook telkens de jongste kalveren onderzocht voor ze de stal binnenkwamen en opnieuw alvorens ze van individuele huisvesting naar groepsboxen werden overgeplaatst. Deze cyclus van vroege detectie, echogeleide behandeling, therapie evaluatie en tijdig opruimen bij chronische pneumonie werd herhaald gedurende 8 bezoeken verspreid over 5 maanden.

 

Situatie na 2 maanden snelscan longecho:

Bij het achtste bezoek was maar liefst 87.4% van de stal als echografisch gezond te beschouwen. Bij 15 van de 112 dieren (13.4%) werd pneumonie vastgesteld, waarbij in 2 gevallen ernstig.

 

De resultaten spreken voor zich, maar dit betekent niet dat de ziekte verdwenen is. Tijdens elk bezoek werden nieuwe gevallen vastgesteld, wat betekent dat spreiding van infectie nog steeds aan de orde is. Echter, door het toepassen van de Juiste bioveiligheidsmaatregelen en vroege detectie van pneumoniegevallen door regelmatige opvolging met longecho kunnen we het situatie onder controle brengen, bereiken we goede therapie effecten en kunnen we chronische pneumonie voorkomen.